
Dan kijk ik naar mijzelf, zittend op het bed. Ik draag een wit T-shirt als nachthemd. Vreemd, dat draag ik nooit. Ik ben me bewust dat ik droom. Dat ik net wakker ben geworden in een droom. In een voor mij vreemd bed in een vreemde, prettige kamer.
Dan veranderd de lichtdoorlatende wand in een transparant raam, dat uitzicht biedt op een groen stadspark. Grenzend aan deze kamer. Een man nadert. Hij voelt aan als een prins. Iemand die hier thuis hoort. De transparante wand lost op, gehoorzamend aan een gebaar van de man. Deze techniek ken ik niet. Misschien bevind ik me in de toekomst? Ook de stijl en de kwaliteit van de kamer doen me dat vermoeden.
Ondertussen zit ik nog steeds op het bed, ongemakkelijk omdat ik denk dat ik een soort indringer ben, dat ik in iemands kamer wakker ben geworden. De prins stelt me gerust: “je hoort hier te zijn” en komt dichterbij. Hij heeft donker haar, is tamelijk lang en beweegt soepel. Gewend aan het buiten zijn. Hij heeft ook wel wat weg van een tuinman, een natuurmens.
“Kom maar mee”, hij wenkt me mee te gaan en ik loop op blote voeten het park in, terwijl ik naar hem en om me heen kijk. Het is prachtig buiten. Stedelijk en groen tegelijk. Tussen de bouwwerken waar ik niet goed op let, maar die eenzelfde sfeer uitstralen als de kamer waar ik wakker werd. Ik let meer op het groene gras onder mijn blote voeten. Op de zachte glooing van de grond, terwijl we iets naar beneden lopen. Het park is ruim van opzet. We lopen tussen bomen. Ik herken een hazelaar en beuk en meer bomen die hier ook vanzelf kunnen groeien. Dan kijk ik naar de prins/tuinman. Dit park is duidelijk zijn werk. Niet door te planten, maar door te laten groeien wat er is heeft hij dit paradijselijk gebied gecreëerd. Ik begrijp zijn eenzaamheid om dit voor elkaar te krijgen. Niet echt eenzaamheid, maar het vermogen alleen te kunnen gaan. Hij kijkt naar mij en geeft mij met een blik terug, dat ik ook dat vermogen heb. Het vermogen alleen te kunnen gaan.
We lopen verder. De bomen staan hier iets dichter op elkaar. Er zijn ook dieren. Een hangbuikzwijntje heeft het prima naar haar zin. In de verte is een afdak. Daaronder staat een groep mensen dicht op elkaar. We lopen er heen en ik meng me tussen de mensen. Hun aandacht is geheel gericht op de onderlinge discussie die zo te horen al eindeloos lang aan de gang is. Deze groep wetenschappers redetwist over de keuze welke planten ze zullen gaan kiezen. Ze zijn zich hun omgeving niet bewust. Enigszins spijtig ga weer onder het afdak vandaan. Spijtig, omdat ik de roep van de wetenschap ook in mij weet. Ik wend mij af. Buiten wacht de prins/tuinman mij op. Hij vergezelt mij terug door het park en ik voel de volle reikwijdte van deze kwaliteit van stedelijkheid. Ik voel het in al mijn vezels, als een belofte die werkelijk geworden is en waar ik even een glimp van mag opvangen. Dankbaar ga ik alleen verder.
Lucy Bathgate
Tilburg 8 maart 2011